Onze verre voorouders die nog jager-verzamelaars waren, aten ook niet zo gezond.
Ach, de tijd toen de mens nog uitsluitend op de savanne leefde! De ultieme goeie ouwe tijd, toen alles beter was. Al eeuwen verlangen we ernaar terug, naar de ‘edele wilde’ en Rousseaus ‘état de nature’. Naar de tijd toen we nog jager-verzamelaars waren en er nog geen landbouw bestond, geen industrie, geen geld, geen smartphone en geen Donald Trump. Toen mensen gezond waren, omdat ze de levensstijl hadden waar hun lichaam voor ontworpen was. De hele dag in de buitenlucht, vele kilometers lopen, en ’s avonds gezellig samen rond het kampvuur. En natuurlijk gezond eten, dat spreekt vanzelf. Noten en wortels en zo, en af en toe een zelf geplukt stukje fruit of vers vlees, geen sprake van gesuikerde rommel uit de fabriek.
Dat eten uit het verre verleden spreekt zelfs zo tot de verbeelding dat het ‘paleodieet’ (het veronderstelde dieet van onze voorouders uit het paleolithicum, de ‘oude steentijd’) een bescheiden hype is geworden. Het zou volgens zijn voorstanders een hele resem gezondheidsproblemen voorkomen, van hartziekten tot tandbederf.
Dat laatste, dat onze voorouders gezondere tanden hadden, wordt trouwens niet alleen geloofd in kringen van paleodiëters. Wat jager-verzamelaars aten zou de tanden veel meer sparen dan het zetmeel- en suikerrijke spul dat mensen zijn beginnen eten sedert de uitvinding van de landbouw.
Het is echter tijd om die illusie op te bergen, blijkt uit onderzoek van Peter Ungar van de University of Arkansas, beschreven in het vakblad Science.
Ungar heeft geen moderne paleodieet-adepten onderzocht, maar authentieke jager-verzamelaars, de Hadza uit het noorden van Tanzania. Hoe echte hedendaagse jager-verzamelaars leven, vertelt ons misschien wel meer over de manier van leven van onze voorouders, dan de theorieën van dieetgoeroe’s.
Ungar vertelt dat hij stomverbaasd was toen hij de Hadza vroeg hun mond open te doen. In plaats van de verwachte stralend gezonde gebitten, zag hij ‘vreselijke tanden’. Rotte tanden, overal gaatjes.
De meeste Hadza leven al in dorpen, waar ze landbouwproducten eten, maar een minderheid volgt nog de traditionele levensstijl van jagen en verzamelen in de natuur. De jager-verzamelaars hadden gemiddeld in 52 procent van hun tanden gaatjes, de dorpsbewoners in een iets minder rampzalige 35 procent. Althans, zo was het bij de mannen; de gebitten van de vrouwen waren beter bij de jager-verzamelaars.
De oorzaak van de slechte tanden van de mannelijke jager-verzamelaars moest Ungar niet ver zoeken. Bij sommigen plakte er nog bijenwas aan hun tanden. De Hadza doen aan ‘binge eating’, elke keer als ze in de natuur honing vinden, zegt Ungar.
De bevindingen bij de Hadza komen overeen met vaststellingen uit andere delen van de wereld en uit recent archeologisch onderzoek. Vroegere Noord-Amerikaanse Indianen hadden slechte tanden door agavesiroop te eten en jager-verzamelaars uit Noord-Afrika door zich tegoed te doen aan dadels.
Toen er nog geen fabrieken waren om suikerbommen te maken, vonden mensen hun zoetigheid in de natuur.
Een licht gewijzigde versie van deze column is op 24 juni verschenen in De Tijd.