Een column over de invloed van taal op hoe we de wereld zien, en over wat baby’s daarover te vertellen hebben.
Bepaalt de taal die we spreken mee hoe we denken en hoe we de wereld zien?
Zijn de Denen gezelliger mensen dan pakweg de Amerikanen omdat ze in hun taal het fameuze woord ‘hygge’ hebben en het Engels geen goed equivalent heeft? Wij hebben in het Nederlands overigens ‘gezelligheid’, dus we staan in deze aan de kant van de Denen.
De veronderstelling dat de taal het denken beïnvloedt of zelfs determineert, staat bekend als de Sapir-Whorf-hypothese.
Een veelbesproken aspect ervan is de mogelijke invloed van de verschillende manieren waarop talen kleuren benoemen en indelen. Zo schijnen in het Vietnamees de kleuren blauw en groen als één kleur beschouwd te worden: xanh. Voor u oordeelt dat dat toch wel erg armoedig is: het Russisch kent twee verschillende kleuren, sini en goloeboj, die wij in het Nederlands allebei ‘blauw’ noemen (het eerste is een donkerder, meer intense soort blauw, het tweede is meer hemelsblauw). En voor u oordeelt dat het muggenzifterij is om blauw op die manier op te delen: het Nederlands doet iets gelijkaardigs met ‘rood’ en ‘roze’.
De vraag is natuurlijk of die verschillen in vocabularium invloed hebben op hoe we de wereld zien. Niemand zal denken dat Vietnamezen het verschil tussen blauw en groen niet zien, maar misschien zijn ze er wat minder goed in, of zijn ze gewoon minder geneigd om aandacht te besteden aan het onderscheid. En zijn Russen beter in het onderscheiden van diverse tinten blauw? Of zijn ze er gevoeliger voor in hun kunst en literatuur? Of zou het misschien kunnen dat het oorzakelijke verband in de andere richting gaat, dat Russen biologisch beter blauwtinten onderscheiden en dat ze er daardoor een rijkere woordenschat voor hebben? Onwaarschijnlijk misschien, maar je weet nooit.
De harde feiten zijn in het debat vrij dun gezaaid, wat ertoe bijdraagt dat er over kleuren, net als over smaken, eindeloos en heerlijk gediscussieerd kan worden.
Een studie door wetenschappers van de universiteit van Sussex voegt nu echter een hard feit toe, over de biologische basis van het onderscheiden van kleuren. De Britse onderzoekers gingen na welke kleuren baby’s onderscheiden, vóór ze hun moedertaal geleerd hebben.
Ze gebruikten daarvoor een populaire methode: meten hoe lang baby’s naar iets kijken. Baby’s kijken met belangstelling naar iets nieuws, maar zodra ze eraan gewend zijn gaat het ze vervelen en richten ze de blik op wat anders. De kleine proefpersonen kregen eerst één kleur te zien, tot ze zich begonnen te vervelen. Op dat moment kregen ze een andere kleur te zien. Als de baby’s nu weer met hernieuwde belangstelling keken, beschouwden ze die kleur blijkbaar als verschillend, als ze verveeld bleven, beschouwden ze het als dezelfde kleur.
De 170 onderzochte Britse kinderen bleken vijf kleuren te onderscheiden: rood, groen, blauw, geel en paars. Alvast deze indeling van de kleuren in vijf categorieën lijkt dus aangeboren te zijn, en biologisch bepaald.
Maar veel vragen blijven onbeantwoord. Waarom onderscheiden baby’s juist deze kleuren? En hoe zit het in andere culturen en taalgebieden? Onderscheiden Vietnamese of Russische baby’s dezelfde kleuren? Eigenlijk begint het onderzoek pas.
Deze column is op 14 oktober 2017 verschenen in De Tijd.