Gaat de wetenschap vooral vooruit wanneer oudere eminente wetenschappers het loodje leggen? Een column.
“Begrafenis per begrafenis gaat de wetenschap vooruit”. Als boutade over het wetenschappelijke bedrijf kan het tellen. Maar er is ook écht iets van aan, volgens onderzoek van de econoom Pierre Azoulay van het Massachusetts Institute of Technology (MIT).
De begrafenissen-quote wordt meestal toegeschreven aan de Duitse fysicus Max Planck, die begin twintigste eeuw mee de grondslag legde voor de kwantumtheorie. Maar zoals dat meestal gaat met de best klinkende citaten, is ook dit exemplaar niet helemaal authentiek. Het is een met de jaren steeds meer gepolijste versie van wat Planck écht gezegd heeft: “Een nieuwe wetenschappelijke waarheid krijgt doorgaans niet de overhand doordat haar tegenstanders overtuigd worden en toegeven dat ze verkeerd zaten, maar eerder doordat haar tegenstanders geleidelijk uitsterven en er een nieuwe generatie komt die van het begin met de waarheid vertrouwd gemaakt is.”
Of anders gezegd: de éminences grises van de wetenschap houden vooruitgang tegen, en pas wanneer zij het loodje leggen, kan er schot in de zaken komen.
Ongetwijfeld zijn er veel ongeduldige jonge wetenschappers die deze indruk hebben, maar klopt het ook echt?
Dat hebben Azoulay en zijn medewerkers proberen na te gaan. In het vakblad American Economic Review doen ze verslag van hun werk, waarvoor ze databanken van publicaties en citaten uit een groot aantal specialiteiten binnen de biomedische wetenschappen hebben uitgepluisd.
De economen van het MIT gingen na wat er gebeurde in een vakgebied wanneer een ‘superster’ uit dat domein overleed. In de jaren na zo’n overlijden bleek er doorgaans een plotse bloei van nieuwe publicaties op te treden, precies in de specialiteit van de overledene. Veel van die artikels waren bovendien geschreven door nieuwkomers in de specialiteit, en ze waren vernieuwend en van hoge kwaliteit, zoals bleek uit het feit dat ze nadien vaak geciteerd werden in weer andere publicaties.
Azoulay denkt niet dat de oudere ‘supersterren’ veel verkeerd doen of zich onethisch gedragen. Maar door hun aanwezigheid maken ze het moeilijker om hun ideeën omver te werpen. Ze bepalen de agenda van het vakgebied en ze worden omringd door een grote schare collega’s met wie ze samenwerken en die elkaar citeren in hun werk.
Zo lang de superster leeft, hebben buitenstaanders de indruk dat het vakgebied ‘gesloten’ is; dat er weinig ruimte is voor vernieuwing. Maar zodra de superster verdwenen is, blijkt uit de statistieken, valt het aantal publicaties van diens onmiddellijke medewerkers sterk terug, terwijl een hoop nieuwe mensen het vakgebied betreden. Wetenschappers uit verwante specialiteiten zien hun kans schoon en storten zich op het domein dat nu tijdelijk zonder dominante persoonlijkheid zit.
De golf van vernieuwing blijft alleen uit, zegt Azoulay, als de overleden éminence grise een ‘achterhoede’ achterlaat van voormalige discipelen die het veld blijven domineren als redacteuren van gespecialiseerde bladen en in de commissies die over financiering beslissen.
Deze column is op 29 december 2019 verschenen in De Tijd.