De brand van de Notre Dame blijkt een buitenkansje voor archeologen en andere wetenschappers die het gebouw willen onderzoeken. Een column.
Bij elke ramp, hoe erg ook, is er altijd wel iemand die eraan verdient. En zijn er wetenschappers die er iets door bijleren.
Nu denkt u aan het coronavirus, en ongetwijfeld zijn fabrikanten van mondmaskertjes daar veel mee aan het verdienen, en zijn epidemiologen en virologen en functionarissen van Volksgezondheid veel aan het bijleren op dit moment.
Maar ik wou het even hebben over een accident van meer lokale aard: de brand van de Notre Dame in Parijs vorig jaar. De halve verwoesting van die kathedraal blijkt een onverwacht geschenk voor wetenschappers; onder andere degenen die middeleeuwse bouwtechnieken onderzoeken.
‘De verbrande structuur is een reusachtig laboratorium voor archeologie’, vertelde Alexa Dufrasse, een dendrologe (bomendeskundige) van het Nationaal Museum voor Natuurlijke Historie in Parijs, aan het blad Nature. Dufraisse staat aan het hoofd van een team dat het hout van de Notre Dame (of wat daar nog van overschiet) bestudeert.
Uit de jaarringen in het hout moet af te leiden zijn in welk jaar en in welke streek de bomen zijn geveld voor het constructiemateriaal van de kerk. Een meer gedetailleerde analyse van het hout en de samenstelling van de jaarringen kan informatie opleveren over de temperatuur en de regenval in de periode dat de bomen aan het groeien waren – vooral tussen de elfde en de dertiende eeuw, in een opmerkelijk warme periode (het zogeheten ‘middeleeuws klimaatoptimum’). Het kan interessant zijn om die episode van opwarming te vergelijken met de huidige (die overigens veel bruusker en krachtiger is).
Architectuurhistorici hopen de vele hiaten op te vullen in hun kennis over de Notre Dame – ze is ondanks haar bekendheid tot nu toe minder bestudeerd dan sommige andere gothische katedralen. Bijvoorbeeld hoe ze precies gebouwd is, waar de bouwmaterialen vandaan kwamen, welke delen gewijzigd zijn in de acht en een half eeuwen geschiedenis van het gebouw en wat de beroemde architect Eugène Viollet-le-Duc precies heeft uitgespookt toen de kathedraal in de negentiende eeuw onder zijn leiding gerestaureerd werd (bekend is dat hij er onder andere de vorig jaar afgebrande torenspits aan toevoegde).
Het werk is alleen maar mogelijk dankzij de brand, die vele voorheen ontoegankelijke delen van de constructie heeft blootgelegd. Bovendien zijn er nu geen toeristen en geen kerkdiensten. Er kan zwaar materieel naar binnen worden gebracht, zoals radarinstallaties om de ondergrond en de funderingen te bestuderen. Om op plekken te komen met acuut instortingsgevaar, willen de wetenschappers robots en drones inzetten.
Gemakkelijk zal het werk niet zijn. Veel van het interessante materiaal dat de wetenschappers willen bestuderen, ligt verbrand of halfverbrand in grote hopen puin op de grond. Het zal tijd kosten om alles te sorteren en te inventariseren.
Maar tegen de tijd dat de kerk hersteld en gerestaureerd is, zullen we er veel meer over weten dan we voor de brand ooit gedaan hebben.
Deze column is op 29 februari 2020 verschenen in De Tijd.